Actualiteiten Box 3: Rendementen uit het verleden…

… bieden geen garantie voor de toekomst. Dit was een zin die lange tijd verplicht was bij reclames voor beleggingsproducten. Inmiddels is deze tekst veranderd en het Ministerie van Financiën lijkt deze zin ten aanzien van de belastingheffing geheel te zijn vergeten.

Actuele stand van zaken box 3

Het circus dat Box 3 heet sleept zich immers langzaam aan voort. De belastingdienst wordt overspoeld met bezwaarschriften. Inmiddels worden er geen aanslagen met een Box 3 element meer opgelegd over 2021 en 2022. Dit om de bezwaarstroom te stoppen. Er worden wel voorlopige aanslagen opgelegd. Het wachten is op nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad.

Voor 2020 (en, indien uitstel, 2019) geldt dat er nog wel aanslagen kunnen worden opgelegd en bezwaar moet worden gemaakt.

Terwijl de belastingdienst het werk niet meer aan kan, lijkt de politiek het nog steeds niet te begrijpen.

Historie

Over de jaren 2001 tot en met 2016 werd in Box 3 een fictief rendement van 4% belast. Dit tarief was gebaseerd op inschattingen uit 2001 en nooit meer aangepast. In 2011, midden in de financiële crisis, miste het fictief rendement van 4% dus al onderbouwing.

Dit leidde tot een uitspraak van de Hoge Raad op 10 juni 2016, over een aanslag 2011. De Hoge Raad deelde een gele kaart uit aan de wetgever. Een fictief rendement mag, maar dit moet aansluiten bij wat in het jaar van heffing haalbaar is.

Dit leidde tot de wetswijziging van 2017. Hierin zijn enkele ficties opgenomen. Bijvoorbeeld een fictieve verdeling tussen spaargelden en beleggingsgelden (hoe meer vermogen, hoe meer je belegt). Maar ook een nieuw fictief rendement op beleggingen, welke is gebaseerd op een beleggingsmix en een historisch rendement over de afgelopen 15 jaar. Voor 2022 kwam deze uit op 5,53% terwijl de AEX ongeveer 14% daalde. “Rendementen uit het verleden…”

Deze wetswijziging leidde tot het inmiddels bekende “Kerstarrest” van 24 december 2021 over een aanslag 2017. Dit bleek de rode kaart voor Box 3. Hierin werd de fictieve verdeling tussen sparen en beleggen ongeldig verklaard. De Hoge Raad oordeelde (in 3.3.5) ook dat door “aan te sluiten bij de rendementen die [..] in de voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald [..] het forfaitair stelsel verder af [is] komen te staan van een heffing over inkomen”.

Samengevat: de uit de lucht gegrepen 4% had meer juridische basis dan de complexe rekenmethode met historisch rendement. Immers, “rendementen uit het verleden…”

Na een hersteloperatie lijkt voor spaargeld inmiddels de kou uit de lucht, maar voor (vastgoed)beleggingen (en schulden) nog niet.

Kamerbrief

Dit arrest heeft geleid tot de stortvloed aan bezwaarschriften waar de belastingdienst nu onder bezwijkt. Er wordt dan ook gewerkt aan een nieuw stelsel. In een kamerbrief van 26 april 2023 wordt ingegaan op de overbruggingsperiode. Hierbij wordt verdedigd dat de rekenmethode op basis van de afgelopen 15 jaar nog steeds stand zal kunnen houden. Toch nog steeds op basis van “rendementen uit het verleden…”, hoewel de Hoge Raad dit expliciet anders heeft beoordeeld.

Het Kerstarrest lijkt in Den Haag immers maar niet te willen doordringen. Als een speler die na een rode kaart weigert het veld te verlaten.

Later in de brief volgt het werkelijke argument: de computer van de belastingdienst kan een wetswijziging niet aan. Het Nederlandse belastingstelsel is feitelijk niet langer gebaseerd op wetgeving en rechtspraak, maar op verouderde ICT.

Verfijningen: VVE, Notaris en Fiscaal Partners

De kamerbrief van 18 pagina’s bevat in elk geval nog 1 pagina waarin wel wat goede zaken staan. Zo wordt een “verfijning” aangebracht om enkele bezittingen die op spaargeld lijken ook als spaargeld te gaan belasten.

Dit gaat gelden voor:

  • Het aandeel op banktegoeden in het reservefonds van Verenigingen van Eigenaren voor appartementseigenaren; en
  • Bedragen die op 1 januari op de derdenrekening van een notaris staan. Bijvoorbeeld omdat vlak voor het einde van het jaar een woning is verkocht, maar de notaris de verkoopopbrengst nog niet heeft uitbetaald.

Daarnaast zullen onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscaal partners, bijvoorbeeld bij een verrekenbeding, niet meer worden belast. Dit zal ook gelden ten aanzien van vorderingen en schulden tussen ouders en minderjarige kinderen.

Nu werkt een en ander nog als volgt uit:
Partners A en B zijn fiscaal partners, zij zijn niet in gemeenschap van goederen gehuwd.
Stel dat Partner A een vordering heeft op Partner B van € 100.000 als gevolg van een verrekenbeding.
Op basis van ander vermogen komen de partners boven het heffingsvrije vermogen uit.
Partner A heeft een Box 3 inkomen op de vordering van € 6.170.
Partner B heeft een Box 3 aftrek op de schuld van € 2.570 (voorlopig schuldenrendement 2023).
Het effectieve inkomen is dus € 3.600. Hierover is € 1.152 aan belasting verschuldigd, terwijl deze € 100.000 niet tot een hoger gezamenlijk vermogen leidt.

Meer werk voor de belastingdienst

Deze verfijningen, hoe terecht ook, kosten geld. Dit moet worden gedekt. Hierbij denkt het ministerie aan het verlagen van het heffingsvrije vermogen in Box 3. Dat houdt in dat er meer mensen belasting zullen gaan betalen in Box 3, en ook dat meer mensen bezwaar tegen de heffing in Box 3 zullen moeten gaan maken. De belastingdienst zal meer bezwaarschriften moeten gaan verwerken en beoordelen. De vraag is of dit in de budgettering mee is genomen.

Vastgoed

Ten aanzien van het vastgoed zijn in september 2022 al enkele conceptvoorstellen gedaan. Hierbij zijn nu enkele varianten afgevallen en worden anderen nader bekeken om heffing in Box 3 naar werkelijk rendement mogelijk te maken.

  • Heffing over de werkelijke kale huurprijs (en pacht en canon) onder aftrek van forfaitaire kosten;
  • Forfaitaire waarde ontwikkeling op basis van een percentage van de waarde op 1 januari. Met mogelijk een verschillende ontwikkeling voor woningen en niet-woningen. Hoe dit forfait wordt bepaald is niet duidelijk. Nogmaals, beste wetgever, “rendementen uit het verleden…”;
  • Een andere overweging die in de kamerbrief is opgenomen is om in de toekomst vastgoed mogelijk te gaan belasten in Box 1 onder het resultaat uit overige werkzaamheid;
  • In alle varianten is eigen gebruik (bijvoorbeeld de vakantiewoning die niet wordt verhuurd) nog een onzekere factor hoe hier mee zal worden omgegaan.

Al deze varianten zijn varianten die nog worden onderzocht. Of en wanneer dit zal gebeuren staat niet vast.

Aanvullende opmerkingen ten aanzien van Box 1

Heffing in Box 1 is wellicht de eerlijkste variant voor heffing naar werkelijk rendement. Deze heffing heeft ook als voordeel dat alleen werkelijk behaalde winst wordt belast en niet de vermogens aangroei. Ook is er een reeds werkend systeem voor verliesverrekening en bestaat binnen de marges van de ruilarresten de mogelijkheid om winst te herinvesteren.

Hierbij wordt een heffing naar werkelijk rendement gerealiseerd zonder dat dit aangrijpende wijzigingen in de computer van de belastingdienst vereist.

Verplaatsing van vastgoed naar Box 1 leidt tot een aanzienlijke tariefstijging van 32% naar 49,5%. Deze kan eenvoudig worden ondervangen door een kortingsmaatregel toe te passen van 35% op het inkomen, vergelijkbaar aan de methodiek van de reeds bestaande TBS-vrijstelling (korting van 12%), om het tarief te matigen.

Concept wetsvoorstel

Het concept wetsvoorstel voor een heffing naar werkelijk rendement was voor het eerste kwartaal 2023 gepland. Deze was reeds uitgesteld naar het tweede kwartaal 2023 is nu verder uitgesteld naar bekendmaking ter consultatie in het derde kwartaal 2023. De wet zou op 1 januari 2027 in werking moeten treden.

Bezwaar blijven maken

Op dit moment is het vooral goed om bezwaar te blijven maken tegen aanslagen waarin Box 3 is begrepen. Dan kan er worden meegelift met nieuwe rechtspraak.

Heb jij vragen over bovenstaand artikel? Neem gerust contact op met ons, wij kunnen jou adviseren.