Een van de meest omstreden belastingen van de laatste tijd is de belasting op het inkomen uit sparen en beleggen, “de vermogensrendementsheffing”, “Box 3”, “de spaartaks”. Welke naam je er ook aan geeft, het wordt er niet mooier op.
Tot en met 2016 werd er vanuit gegaan dat je op je vermogen per 1 januari, zonder al te veel risico, een rendement zou kunnen halen van 4%. Deze werd vervolgens belast tegen 30% heffing. Effectief dus 1,2% heffing over het spaargeld en andere bezittingen. Sinds 2017 geldt een meer variabel tarief dat uit gaat van een rendement van 1,94% tot 5,6% (ook weer belast tegen 30%).
De werkelijke spaarrente komt niet in de buurt van deze percentages. Als je een spaarrekening hebt met 0,25% rente dan doe je het al goed. Op de staatsobligaties (die oorspronkelijk het uitgangspunt waren voor de vaststelling van de 4%) is de rente zelfs negatief.
Je betaalt dus al snel meer belasting over je rente dan dat je daadwerkelijk aan rente hebt ontvangen. En daarmee zou de Nederlandse belastingheffing op dit punt in strijd zijn met het Europese mensenrechten verdrag, die bepaalt dat iedereen recht heeft om eigendom te bezitten.
Rekenen we met 0,25% rente en de belastingregels van 2016 dan is er een effectieve inkomstenbelastingdruk van 480%. Dat is geen belastingheffing maar onteigening.
Nederland kwam dan ook massaal in bezwaar tegen de Box 3 heffing. Er zouden ongeveer 30.000 bezwaarschriften zijn ingediend, wat aanzienlijk is. Immers niet iedereen komt boven de vermogensvrijstelling van € 25.000,- en niet iedereen neemt vervolgens de moeite om bezwaar te maken.
Voor de jaren tot en met 2012 bleek het bezwaar ter vergeefs. Volgens de Hoge Raad was de heffing toen nog niet buitensporig hoog. Op 14 juni 2019 beoordeelde de Hoge Raad dezelfde vraag weer voor de jaren 2013 en 2014. De “onderschrijdingen” van het rendement van 4% waren niet meer “incidenteel”. Verweren vanuit de staatssecretaris dat beleggingen in aandelen en in vastgoed nog wel 4% haalde schoof de Hoge Raad ter zijde, die beleggingen zouden te risicovol zijn voor de uitgangspunten van Box 3.
De Hoge Raad stelde dus vast: de Nederlandse overheid houdt zich niet aan de regels die we in Europa met elkaar hebben afgesproken. De belastingheffing over vermogen is “een buitensporig zware last die zich niet met het beschermde recht op ongestoord genot van eigendom verdraagt”.
Maar daar bleef het bij. De Hoge Raad had hier haar taak als rechter moeten oppakken door “het volk” (de belastingplichtige in kwestie) te beschermen tegen een graaiende overheid. In plaats daarvan stelde de Hoge Raad dat er sprake was van een schending op stelselniveau en dat het niet aan de rechter was om deze te corrigeren. Het cassatieberoep werd dan ook ongegrond verklaard.
De massaal bezwaarschriften over 2013 en 2014 zullen derhalve worden afgewezen. Met deze formulering is er ook weinig hoop meer voor 2015 en latere jaren. De Hoge Raad heeft (zeker niet voor het eerst) weer eens opgetreden als pseudo-ministerie-van-financiën door de rijksbegroting te redden van een tekort dat zou kunnen worden veroorzaakt door wetgeving van slechte kwaliteit.
De slotsom is uiteindelijk dat de belastingdienst in strijd met het Europese recht buitensporig mag heffen, zolang er maar stelselmatig wordt gegraaid.